Jeugd in Nederlands-Indië:
De ouders van Conny Heijmans woonden voor de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië. Het was een welgesteld gezin, met name van moeders kant, Aat Folkersma. Haar grootouders hadden fortuin gemaakt in Indië. Aat Folkersma was een kleindochter van de bekende familie Birnie, die op Java koffie-, thee-, tabak- en rubberplantages in bezit had. Net als de meeste andere Nederlandse gezinnen leefde ook de familie Heijmans in koloniale, luxueuze omstandigheden met veel personeel in huis. Wel werd er regelmatig verhuisd en woonden ze zowel op Java als Sumatra. In 1926 werd in de familie Heijmans de eerste dochter, Anna Maria (Miek), geboren en een jaar later, tijdens het verlof van de familie werd Constance Aurelia (Conny) op 6 mei 1927 in Den Haag geboren. Ondanks het idyllische leven in de ‘Gordel van smaragd’, zoals Multatuli de Nederlandse kolonie noemde, ging het met het huwelijk van vader en moeder Heijmans niet goed. Het leidde in 1930 tot een echtscheiding. Na de scheiding hertrouwde de moeder van Miek en Conny op 6 juli 1931 met Jan Hoogcarspel in Singapore. Ze bleven overigens wel in Nederlands-Indië wonen, waar Miek en Conny al op heel jonge leeftijd naar een strenge kostschool werden gestuurd. Vooral voor Conny was het leven op de kostschool een ware beproeving, waarop beide meisjes uiteindelijk van de kostschool gehaald zijn en naar Nederland gestuurd werden en, ondergebracht bij twee tantes in Amsterdam, de lagere school en het eerste jaar van de middelbare school doorliepen. Miek ging naar het Amsterdams Lyceum en Conny bezocht het Barlaeus Gymnasium in de hoofdstad. Het leven bij de twee zuinige tantes was vrij karig. Conny moest daarbij van haar moeder voor haar één jaar oudere zuster Miek opkomen, als zij gepest werd vanwege haar hazenlip. Wat zij altijd moedig deed. Ze presteerden heel goed op school. Beiden waren intelligent en ambitieus en dat was aan de goede cijfers te merken. Eind 1939 kwamen hun moeder en stiefvader met hun twee kinderen uit dit tweede huwelijk, Janjoost en Elsje, met verlof naar Nederland. Het gezin werd herenigd.
Tweede Wereldoorlog in Putten:
Na de inval van de Duitsers op 10 mei 1940 was een terugkeer naar Nederlands-Indië onmogelijk. Het gezin Hoogcarspel besloot naar Putten te verhuizen, waar grootvader Folkersma een vakantiewoning bezat aan de Driewegenweg. Voor Conny en Miek was dat wel wennen nu zij al een paar jaar op zichzelf en elkaar waren aangewezen. Ze moesten nu ook weer naar een andere school: het Christelijk Lyceum ‘Nassau Veluwe’ in Harderwijk. Het huis staat er nog en draagt nog steeds de naam die de familie het gegeven had: ‘De Hanekam’. Ook de zuster van Aat Hoogcarspel, Reel Tjalsma, haar gezin en een onderduiker waren ingetrokken op ‘De Hanekam’. Het gezin Tjalsma was geëvacueerd vanwege het ‘Sperrgebiet’ in Den Haag. De Duitsers verwachtten vanaf de Noordzee een aanval op de Nederlandse kust. Die verdedigingslinie maakte onderdeel uit van de Atlantikwall. Het vakantiehuis in Putten was ingrijpend verbouwd, zodat er ook in de winter gewoond kon worden. Zeker 12 mensen vonden er onderdak en later in de oorlog ook nog enige evacués. De mannen wilden niet tewerkgesteld worden in Duitsland en waren eigenlijk ondergedoken in ‘De Hanekam’. Het lukte beide mannen de gehele oorlog door om zich tijdens razzia’s te verbergen in huis. Het was vooral Conny die een steun en toeverlaat bleek te zijn voor haar moeder. Met de fiets trok ze erop uit in Putten en wijde omgeving om melk, boter, roggebrood en aardappelen bij de boeren te ruilen tegen brandhout uit het bos dat bij ‘de Hanekam’ hoorde. Het grote gezin beschikte zodoende over voldoende voedsel. In de dagelijkse huishouding verrichtten Miek en Conny hand- en spandiensten bij het bereiden van de maaltijden en het schoonhouden van het huis. Met de fiets gingen ze naar school, samen met een aantal leeftijdgenoten. Dat waren kinderen van ouders uit de hogere kringen van Putten: familie Oudemans van het landgoed Schovenhorst, veearts Vervoorn en kinderen van de huisarts Lenstra. Er waren ook kinderen bij van ouders, die door de bouw van de hierboven genoemde Atlantikwall moesten vertrekken uit de kustgebieden, omdat hun huizen gesloopt moesten worden. De aan te leggen verdedigingslinie bestond uit bunkers, mijnenvelden en luchtdoelafweergeschut om een eventuele geallieerde landing te bemoeilijken. Zo waren er ook kinderen bij van dr. J. Hemelrijk, de Joodse rector van het Murmellius-gymnasium uit Alkmaar, die om die reden naar Putten verhuisd waren. Door gezamenlijk naar school te fietsen bouwden Miek en Conny aan een vriendenkring in Putten. Later toen ze wat ouder was sloot Conny zich aan bij hockeyclub ‘Tenax’, die opgericht was door Jan Oudemans. Ze was zeer sportief en speelde mee met de dames. Dr. Th. C. Oudemans had op verzoek van zijn zoon Jan en zijn vrienden een hockeyveld op zijn terrein in het bos laten aanleggen, eind jaren 30. De club speelde toen zelfs mee in de competitie, tot de oorlog uitbrak. Met Aart Oudemans, ook scholier van het Chr. Lyceum in Harderwijk, kreeg Conny op jeugdige leeftijd al verkering en zo werd ze opgenomen in de vriendenkring van de jongens van Oudemans, die zich op het prachtige landgoed kostelijk wisten te vermaken.
Verzet in Putten:
In het begin van de Duitse bezettingsperiode, stelden de Duitsers zich redelijk gematigd op, maar dat veranderde na de Februaristaking van 1941. De Duitsers sloegen deze staking, een protest tegen het wegvoeren van Joden, hardhandig neer. Vanaf dat moment gingen ook een - klein - aantal mensen in het verzet. In Putten opereerden in het begin van de oorlog maar twee groepen. De groep van Pieter Vijge, die al op 7 maart 1942 werd opgerold door de ‘foute’ burgemeester F. Klinkenberg. De andere groep, die vooral bestond uit jonge mensen, was gevormd door de zoon van de Puttense stationschef Dunnewind. Ze hadden zich aangesloten bij de Raad van Verzet (RVV), die een communistische signatuur had. De groep bestond uit Arend, zijn broer Bernhard en een paar kinderen van de afgezette burgemeester jhr. M. L. van Geen en een vriend van de Van Geens, Wiete Rengers Hora Siccama. Arend Dunnewind benaderde de zeer jonge Conny in 1942 met de vraag of ze als koerierster wilde deelnemen aan zijn verzetsgroep. Zij was toen nog maar 15 jaar. Zij verzweeg dit voor haar ouders, die het haar hoogstwaarschijnlijk zouden hebben afgeraden of zelfs verboden. De reden dat ze zich aansloot bij het lokale verzet was dat Conny een sterk rechtvaardigheidsgevoel bezat en geen onrecht kon verdragen. Bovendien kende ze geen enkele angst, wellicht door jeugdige (over)moed. De verzetsgroep van Arend Dunnewind, verzetsnaam ‘Ernst’, hield zich in het begin bezig met kleine verzetsacties. Soms stonden er treinen gerangeerd in Putten en dan strooiden ze zand in de raderen. Er werd af en toe een fiets gestolen voor het goede doel. Die moest dan dienstdoen als vervoermiddel voor de koeriersters. Een enkele keer moest Conny zelfs wapens vervoeren. Ook had ze de zorg op zich genomen voor een geallieerde parachutist, die zich verscholen had in het bos. Ze voorzag hem van voedsel en medicatie. In 1944 werd ook Miek opgenomen in de verzetsgroep als koerierster. In een interview vertelde ze, dat zij en haar zus berichten in opdracht van de districtscommandant Berend Dijkman, verzetsnaam ‘Piet van de Veluwe’ moesten afleveren. Bijna dagelijks moesten ze met de fiets het traject Putten - Ermelo - Leuvenum - Vierhouten - Nunspeet en vice versa afleggen. Een rit van zeker 70 km, heen en terug, vaak op fietsen met luchtbanden, maar later ook af en toe met houten velgen. Het oorlogsjaar 1944 was sowieso een heel bijzonder jaar voor ons dorp Putten. In de nacht van zaterdag 2 september 1944 werd door Egbert Otter, groepscommandant van de marechaussee in Ermelo en een zestal landwachters uit dat dorp, de Joodse rector dr. J. Hemelrijk gearresteerd. Otter was een handlanger van burgemeester Klinkenberg, die zich berucht maakte door zijn jacht op Joden en verzetsmensen. Hemelrijk was ondergedoken met zijn gezin en andere familieleden in d’ Eekhoorn aan de Prins Hendrikweg 59. Otter had een anoniem briefje ontvangen waarop stond; ‘Jood houdt zich schuil met radio op Prins Hendrikweg 59.’ Tijdens de nachtelijke inval wist zijn zoon Jaap te ontsnappen via het dakraam. Hij vluchtte in zijn pyjama naar het huis van Conny, die hij goed kende, omdat hij ook tot de vriendengroep van Jan en Aart Oudemans behoorde. Doortastend als Conny was, zocht ze contact met Arend Dunnewind. Die kon ze niet bereiken en daarom besloot ze met zijn broer, Bernard, een bevrijdingsactie voor de heer Hemelrijk op poten te zetten. De heer Hemelrijk was door Otter en zijn handlangers achter de tralies gezet op het politiebureau ‘Op de Pol’, aan de Achterstraat. Samen vertrokken Conny en Bernard Dunnewind naar ‘De instuif’, een kampeerterrein in Veenhuizerveld, waar de heer Evert de Jong de scepter zwaaide. De Jong zat ook in het verzet en ‘De Instuif’ was een ontmoetingsplaats voor verzetsmensen, die er zelfs in een schuilhol konden onderduiken, als de nood aan de man kwam. Toevallig was net op ‘De Instuif’ de Tilburgse verzetsman Louis Lansdorp, verzetsnaam ‘Carlo Croix’, aanwezig. Lansdorp was naar de Veluwe gekomen om een paar beruchte SD’ers om te leggen. Die zondag, 3 september 1944, bezocht Louis Lansdorp de gewestelijk verzetscommandant Berend Dijkman, verzetsnaam ‘Piet van de Veluwe’, in het hotel ‘De Zwarte Boer’ in Leuvenum. Met diens instemming werd de bevrijdingsactie nog dezelfde dag voorbereid. Met twee andere ondergedoken verzetsmannen, die op ‘De Instuif’ zaten, Bram Meijer, een vriend van Henri van Geen, en een zekere ‘Carnera’, zijn echte naam nog altijd onbekend. Deze drie verzetsmannen zouden ’s avonds een poging ondernemen dr. J. Hemelrijk te bevrijden. Loek Lansdorp en Bram Meijer gingen met drie fietsen naar het politiebureau. ‘Carnera’ ging ook mee, maar bleef op gepaste afstand om als uitkijkpost te fungeren. Lansdorp zou het woordvoeren. Bij het politiebureau aangekomen, stond de dienstdoende agent Oosterink Lansdorp hen te woord. Lansdorp vertelde dat ze een fiets onbeheerd bij het station hadden aangetroffen na een luchtaanval die dag door geallieerde vliegtuigen. Eenmaal binnen op het politiebureau ging er van alles mis bij de bevrijdingsactie. Lansdorp had zijn pistool getrokken en eiste dat de agent Hemelrijk uit zijn cel zou vrijlaten. De potige G. Oosterink maakte handig gebruik van een moment van onoplettendheid van Loek Lansdorp. Hij greep onverwacht zijn pols en wist hem te ontwapenen en in een kamer te duwen. Lansdorp riep om hulp, maar toen Bram Meijer binnenkwam met een pistool in de hand, weigerde het wapen. Een ander wapen, verstopt in zijn voering, wist hij niet zo gauw te trekken. Toen Oosterink vervolgens op hem afkwam, sloeg hij op de vlucht. ‘Carnera’, geschrokken door het kabaal in het bureau, had toen al het hazenpad gekozen. Die avond zijn dr. J. Hemelrijk en Loek Lansdorp in een taxi van Herman Guliker naar het hoofdbureau van de marechaussee in Arnhem overgebracht. Dat gebeurde in aanwezigheid van de agenten E. Otter, H. Lanting en G. Oosterink. In Arnhem werden Hemelrijk en lansdorp op een keiharde en wrede manier ‘ondervraagd’ door de sadistische overste Jacob Feenstra, een zeer beruchte NSB’er en hoofd van de marechaussee van het gewest Arnhem, waar Putten ook onder viel. Hoogstwaarschijnlijk is Loek lansdorp doodgeslagen en dr. J. Hemelrijk werd eerst nog afgevoerd naar Kamp Vught, maar een dag later al op transport gesteld naar KZ Oraniënburg en later KZ Buchenwald. Wonder boven wonder overleefde deze kleine tanige man de verschrikkingen in deze beruchte concentratiekampen. Conny was ontdaan over de uitkomst van deze mislukte bevrijdingsactie en wellicht had ze de nodige schuldgevoelens.
Mislukte aanslag van het verzet bij de Oldenallersebrug: 1 oktober 1944
Het was Berend Dijkman, districtscommandant Gewest VI (Harderwijk) van de Raad van Verzet (RVV), een communistische organisatie, die de opdracht had gegeven voor de aanslag van het verzet op zondag 1 oktober 1944 op een auto van de Wehrmacht. Bij die mislukte actie werd een Duits officier gedood en een andere officier tijdelijk ontvoerd. Als represaille werd op zondag 2 oktober de razzia uitgevoerd door de Wehrmacht, waarbij 659 mannen werden opgepakt. Gelukkig voor de bewoners van ‘De Hanekam’ kwamen er tijdens de razzia geen Duitsers bij hun huis, zodat de mannen de dans ontsprongen.
Wel brak er voor Conny en Miek een gevaarlijke tijd aan vanwege de arrestatie van Berend Dijkman. In Ermelo werd in de nacht van 14 op 15 november een belangrijke vergadering van het verzet gehouden op het onderduikadres van Berend Dijkman, de leider van het verzet in Putten en wijde omgeving. Hij zat ondergedoken bij bakker H. Drost aan de Stationsstraat. Dijkman had voor die vergadering een tas met de administratie van alle betrokkenen bij het verzet in zijn district naar zijn onderduikadres laten brengen. Omdat het zo regenachtig was, had hij verzuimd de tas met al de gegevens over het verzet, terug te brengen naar de bergplaats op het terrein van het bosbad in Ermelo. Een aantal fanatieke SD’ers deed op 15 november een inval bij bakker Drost. Elders op de Veluwe was een verzetsman doorgeslagen, na zwaar mishandeld te zijn, en had het schuiladres van Dijkman prijsgegeven. Behalve Dijkman werden nog enige aanwezigen gearresteerd, onder meer bakker Drost en zijn vrouw. De woning werd vervolgens in de brand gestoken en met de grond gelijk gemaakt. Maar erger nog was het feit, dat de nazi’s al de namen en adressen als het ware op een presenteerblaadje kregen aangereikt. De fanatieke SD’ers uit Apeldoorn wisten Dijkman zo onder druk te zetten, dat hij bereid was mee te werken in ruil voor lijfsbehoud. Er volgde een golf van arrestaties na het oppakken van Dijkman. Dit gerucht verspreidde zich al gauw in de kring van het verzet en Miek en Conny vertrokken spoorslags uit Putten, om elders in het land onder te duiken. Zij hadden koerierswerk voor Dijkman verricht en ze hadden terecht het vermoeden dat zij ook opgepakt konden worden. Ze waren op tijd weg, want op 13 en 14 december deed de SD invallen op Drie, waar een verzetsgroep werd opgepakt bij de familie Born. Een dag later werden op meerdere plaatsen invallen gedaan in Putten, waarbij Piet Oosterbroek en de koeriersters Janny en Henny Tijssen en hun moeder gearresteerd werden. In de Koning Willem III-kazerne in Apeldoorn werden ze op wrede wijze verhoord. De zussen Heijmans konden zich op tijd uit de voeten maken en doken enige maanden onder in het noorden van het land. In die periode verbleven ze op meerdere adressen. Begin 1945 keerden ze weer terug naar Putten. Veel verzetswerk kon er niet meer verricht worden, want het verzet op de Veluwe en met name in Putten was ‘onthoofd’. Er was na de arrestatie van Dijkman en later ook van Piet Oosterbroek geen duidelijke leidersfiguur meer. Op 18 april 1945, na zware gevechten tussen Voorthuizen en Putten, vooral bij de Heihaas en later die dag ook in Steenenkamer werd ons dorp door de Canadezen bevrijd. Er werd gefeest in ons dorp, ook met de Canadese bevrijders. Toch leefde onder de mensen een grote zorg over het lot van de weggevoerde mannen.
Naoorlogse periode:
Kort na afloop van de oorlog vertrok Conny naar Amsterdam, waar ze Frans ging studeren. Door een oom van haar moeder kwam ze in 1946 in contact met Rama Polderman, die vervolgens in Putten vaak langskwam. Rama, geboren en getogen in Nederlands-Indië, was daar met zijn familieleden opgepakt door de Japanners, die in maart 1942 de Hollandse kolonie hadden bezet. Rama Polderman had het Jappenkamp wel overleefd, maar de nodige trauma’s opgelopen. Conny en Rama trouwden al heel snel, begin 1947. Het jonge stel was straatarm en ze werden gedwongen een sober leven te leiden, vooral ook omdat Rama medicijnen ging studeren, een dure studie, waarvoor hij geen financiële ondersteuning ontving. Ze gingen in Bilthoven wonen. Beiden hadden veel meegemaakt in de oorlog en dat drukte een zwaar stempel op hun leven. Er werden kort na elkaar vijf kinderen geboren, waar Conny al haar liefde en tijd instak. Altijd al was ze vooruitstrevend en vrijheidslievend geweest en dat uitte zich ook in de schoolkeuze voor de kinderen. Allemaal volgden ze het Montessorionderwijs, voor die tijd best bijzonder. Het huwelijk kende veel spanningen. Trauma’s speelden op en dat leidde in 1962 tot een scheiding. Ze was te trots om voor zichzelf alimentatie te vragen, maar Rama betaalde wel kinderalimentatie. Conny was korte tijd werkzaam bij het RIVM en later werd ze medewerkster bij het Utrechts Nieuwsblad. Na haar baan bij het Utrechts Nieuwsblad ging ze werken bij het RIN (Rijksinstituut voor Natuurbeheer) in Zeist als assistente van de toenmalige bibliothecaris en ging in de avonduren de bibliotheekacademie volgen. Daarna werd ze zelf hoofd bibliotheek van het RIN (Rijks Instituut voor Natuurbeheer) dat ging verhuizen naar Kasteel Broekhuizen in Leersum. Conny ging in Amerongen wonen. Ze genoot van het buitenleven en maakte veel lange wandelingen en fietstochten. Ze veranderde hierna weer van werkkring. Ze ging aan de slag in de bekende Atheneum Bibliotheek in Deventer. Op latere leeftijd ging ze nog op wintersportvakanties naar haar geliefde Serfaus in Oostenrijk. In die prachtige omgeving deed ze de lange latten onder om er in de bergen te gaan skiën. Toch ging, naar mate ze ouder werd, haar oorlogsverleden haar steeds meer parten spelen. Dat werkte door ook in haar werk in Deventer. Ze zag zich genoodzaakt met vervroegd pensioen te gaan en kwam in contact met een psychiater van de Stichting 40 - 45. Ze werd erkend als vervolgingsslachtoffer en kreeg een aanvullende uitkering van die stichting. De laatste jaren van haar leven woonde ze in Ede, dicht bij twee van haar dochters en zes van haar elf kleinkinderen. Met haar gezondheid ging het niet goed. Ze kreeg veel last van arteriitis temporalis, een reumatische ziekte, en onderging twee hartoperaties. Op 21 februari 2002 overleed ze op 74-jarige leeftijd.
Conclusie:
In haar jeugd al toonde ze een groot gevoel voor rechtvaardigheid en had ze de moed het op te nemen tegen de nazi’s, zodat ze al op 15-jarige leeftijd als koerierster bij het verzet betrokken raakte. Het verzet was voornamelijk het werk van mannen, maar Conny behoorde tot de weinige vrouwen, die zich in woord en daad durfden te verzetten tegen de Duitse bezetters. In haar liefdesleven kende ze de nodige tegenslagen, maar haar kinderen kwamen niets te kort tijdens hun opvoeding, die vrijwel helemaal alleen door haar gedaan moest worden.
Bronnen:
Twee interviews met mevrouw A. Simon Thomas - Heijmans in Nunspeet: 5 maart en 14 juli 2009
Interview met Georgette en Ted Polderman in Putten: 26 juni 2020
Mailwisseling met Georgette en Ted Polderman: juli en augustus 2020
Dr. Th. C. Oudemans, Jaren vol spanning. Schovenhorst in 1944 en 1945, Putten, 1948
Dr. J. Hemelrijk, Er is een weg naar de vrijheid. Zeven maanden concentratiekamp, Zeist, 1965
Arend Dunnewind, Ernst R.V.V Amsterdam. Boek van oorlog en verzet, Sneek, 1978
Nationaal Archief in Den Haag, Politieke Opsporingsdienst (POD), Pro Justitia 49, Procesverbaal van Egbert Otter
Evert de Graaf (2020)