
Wijmpje Koopman - Evers (1895 – 1957)
Aan het einde van de 19e eeuw telde Nederland tijdens het regentschap van prinses Emma (1890 - 1898) ongeveer 5.000.000 inwoners en slechts 5.000 van hen woonden in ons dorp Putten. In het buurtschap Stenenkamer woonde toen het kinderrijke gezin van de karman en landbouwer Jan Evers (1857 -1936) Zijn vrouw Melisje van de Pol (1867 - 1952) bracht 10 kinderen ter wereld, in die tijd een normaal gegeven. Dat betekende wel dat er hard gewerkt moest worden om brood op de plank te krijgen. Het gezin ging trouw naar de Oude Kerk van de Nederlands-Hervormde gemeente. De enige dominee die er toen stond, was D.M. Boomstra. Op de zandwegen in het buitengebied van Putten reden paardenwagens, hondenkarren en enkele fietsers. Te voet, vaak op klompen, ging men naar de kerk, de school en de markt op woensdag om er de boodschappen te doen. Elektriciteit, stromend water en riolering kende men toen nog niet in ons dorp.
Jeugd:
Op 26 mei 1895 werd dochter Wijmpje geboren, als vierde kind. Wijmpje ging naar de lagere school in Stenenkamer. Ons dorp telde toen vier lagere scholen: Dorpsschool, zat vast aan de Oude Kerk, school Huinen, Diermen en Stenenkamer. Het waren in die tijd allemaal Openbare Lagere Scholen. Pas in 1917 toen de grondwet gewijzigd werd en er subsidie werd verleend aan het bijzonder onderwijs, ontstonden de specifiek christelijke scholen. Met zes jaar, toen Wijmpje naar school moest was net op 1 januari 1901 de leerplicht ingevoerd. Veel scholieren verzuimden de school, vooral als het oogst- of hooitijd was. Dan moesten ze helpen op het land. Van de ongeveer 100 leerlingen die school Stenenkamer toen telde, kwam dan maar de helft opdagen in de klas. De bovenmeester H. te Wechel betreurde dat, maar kon er weinig tegen doen. Na het doorlopen van de lagere school gingen bijna alle leerlingen aan het werk. Thuis, op het bedrijf van hun vader, of bij een andere boer: ‘een dienstje doen’. Dat gold ook voor Wijmpje. Wel mocht ze in de weinige vrije tijd graag borduren, een letterlap bijvoorbeeld, maar ook breien en haken. De kost moest verdiend worden en als de meisjes verkering kregen dan werd van het geld dat ze verdienden gespaard voor de uitzet. Met Couzijn Koopman, in de volksmond ‘Kezien’, kreeg ze verkering en na enige tijd werden er plannen gemaakt om te trouwen. De trouwdatum werd vastgesteld op 26 mei 1919, een jaar na afloop van de Eerste Wereldoorlog. De hervormde dominee J. G. Dekking, die van 1918 - 1921 als enige predikant aan de hervormde gemeente verbonden was, zegende in de Oude Kerk het huwelijk in. Het gezin Koopman ging wonen in Bijsteren, C66. In het buitengebied hadden veel straten toen nog geen naam. C stond voor Bijsteren en I voor Hoef. Tegenwoordig heeft C66 als adres Bijsterenseweg 23 en in 2020 wonen er nog een klein- en achterkleinkind op dit adres.
Gezin Koopman:
Ook het huwelijk van Wijmpje met de bijna drie jaar oudere Couzijn (Kezien) Koopman (1893 - 1965), kende een groot kindertal. Er werden negen kinderen geboren. Twee baby’s kwamen levenloos ter wereld en een jongetje, als laatste geboren in 1935, overleed al na ruim een jaar. Op de boerderij van Kezien en Wijmpje Koopman was het hard werken geblazen. Boer Koopman had een kleinschalig bedrijf met land bij zijn boerderij, maar ook vlak bij de Broekermolen en in Hoef aan de Ruwendaalseweg, ‘De Mezenhoek’ genoemd. Er moest gewerkt worden op het land en in de moestuin. De vele ‘monden’ moesten gevoed. Dat betekende voor Wijmpje dat er eten op tafel moest komen en veel brood gesmeerd moest worden. Zij zorgde ervoor dat alles reilde en zeilde in dit grote gezin. De wekelijkse wasdag op maandag om al de werkkleren en schoolkleren weer schoon te krijgen. De moestuin moest onderhouden worden en de groenten werden geoogst en vaak geweckt voor het winterseizoen. In het gezin werden de kinderen opgevoed in de Bijbelse leer. Trouw naar de kerk, de zondagschool in school Hoef en de catechisatie in de Oude Kerk. Toch hield ze nog tijd over om als een vrouwelijke versie van de ‘barmhartige Samaritaan’ veel en goed werk te doen voor haar naasten. Dat waren buren, maar ook familieleden.
Tweede Wereldoorlog:
Haar schoonzuster Maasje Evers - van Winkoop was zwanger van haar eerste kindje, toen haar man bij de razzia van 1 en 2 oktober 1944 werd weggevoerd. Dokter Vonk kon vanwege de avondklok niet helpen bij de bevalling. Wijmpje werd erbij geroepen en assisteerde als ongediplomeerde vroedvrouw bij de bevalling van het kindje. Gelukkig verliep de bevalling vlekkeloos. Als moeder, die negen bevallingen achter de rug had, gold ze toch wel als een ‘ervaringsdeskundige’. De winter van 1944 - 1945 staat bekend als ‘de hongerwinter’. Doordat de voedseltoevoer naar het westen van het land eerst door de Rijkscommissaris Seyss - Inquart was verboden, belette de strenge winter de aanvoer van voedingsmiddelen over water naar de grote steden in de ‘Festung Holland’, zoals de nazi’s toen dat gebeid noemden. Er was een groot tekort aan voedsel en brandstof en dat kostte zeker 20.000 mensen het leven. Tijdens de ‘hongertochten’ kwamen mensen met de fiets, kinderwagens en lopend naar de Veluwe. Vaak trokken ze nog verder naar het oosten en noorden van ons land. Deze zogenaamde ‘trekkers’ vonden bij de familie Koopman nooit een gesloten deur. Hartelijk werden ze ontvangen en kregen te eten en tijdelijk een warm onderdak. Ze konden bij de familie Koopman op adem komen en op een later moment weer huiswaarts keren met de nodige etenswaren. Tijdens de razzia ontsprongen vader Kezien en de oudste zoon Peter de dans. Op die bewuste zondag 1 oktober 1944 gingen uit voorzorg vader Koopman en zijn zoon Peter niet naar de Oude Kerk. ’s Morgens hadden ze al een Duitse soldaat bij het huis gezien. Ze vertrouwden het niet. Dochter Meesje en zoon Jan, toen 15 jaar, gingen wel naar de kerk. Peter ging naar bed en hield zich ziek. Inderdaad kwamen die zondag de Duitsers ook bij het huis van de familie Koopman. Huis aan huis waren ze op zoek naar mannen om ze af te voeren naar de markt en later de Oude Kerk. De oudste zoon Peter, toen 23 jaar, wist de Duitsers ervan te overtuigen, geholpen door zijn moeder, dat hij ziek was. Vader Koopman werd echter wel meegenomen. Samen met honderden andere mannen werd hij opgesloten in de Openbare Lagere School op de markt. Nadat de vrouwen en kinderen op zondagavond tegen de klok van acht uur werden vrijgelaten, werden de mannen uit de school de kerk binnengedreven. Na een doorwaakte nacht in de Oude Kerk, waar ds. C. B. Holland bij hen was gebleven, werden mannen boven de 50 jaar vrijgelaten. Kezien Koopman viel net buiten de gevaarlijke leeftijd, want die liep van 18 tot en met 50 jaar. Zo bleef hij gelukkig gespaard. Op maandagmiddag kwam hij in zijn blauwe alledaagse kieltje weer naar huis gelopen. Toen ze haar man zag aankomen, zakte Wijmpje, overmand door emoties, in elkaar en viel ze flauw. Gelukkig herstelde ze snel. Later op die maandag 2 oktober zagen ze de overvolle trein met 660 gedeporteerde mannen op het spoor richting Amersfoort rijden. Koopman zei toen tegen zijn vrouw en kinderen: ‘Daar komen er misschien geen honderd van terug.’ Helaas kreeg hij gelijk, want na de capitulatie van Duitsland op 8 mei 1945, keerden er maar 48 weggevoerde mannen terug in Putten.
Mantelzorgster:
Lang voordat dit woord bekend werd, gaf Wijmpje Koopman al vorm en inhoud aan dit begrip. Onbetaalde hulp bieden aan hulpbehoevenden uit je directe sociale omgeving. Als geen ander kende ze het grote Bijbelse gebod: ‘God liefhebben bovenal en je naaste als jezelf’. Dit droeg ze ook uit in haar leven. De ‘roem’ was haar vooruitgesneld, want bij meerdere bevallingen werd de hulp en bijstand van Wijmpje ingeroepen, zoals bij de bevallingen van mevrouw Van de Pol aan de Voordijk. Vaak nam ze dan haar jongste dochter Maartje mee om die in het bakeren in te wijden. Maartje trad later in de voetsporen van haar moeder en werd gediplomeerd kraamverzorgster. Als er problemen waren in het gezin waar de moeder net bevallen was, werd een van de dochters van Wijmpje opgeroepen om de helpende hand te bieden in dat huishouden. Daarnaast ontwikkelde Wijmpje zich ook als verpleegkundige. In meerdere gezinnen verleende ze de eerste hulp bij het verzorgen van de wonden, fijten, ontstekingen. Dagelijks ging ze naar Hendrikje Dekker - van Diest aan de Oeverstraat om haar ontstekingen te verzorgen. Ook buurvrouw Janna Jansen - uit ’t Bosch, die een open been had, bezocht ze dagelijks om de wond te ontsmetten en te verbinden. Elke dag bezocht ze trouw haar ‘patiënten’ tot ze genezen waren. Ze was een hartelijke en gewone vrouw, waar de deur altijd openstond en de koffie op tafel. ‘Gekke Hendrik’, een bekend dorpsfiguur eind jaren 40 en de jaren 50, was altijd welkom, niet aan de deur, maar ook binnen aan de keukentafel. Bijna niemand kende zijn achternaam, Waanders, maar de naam van ‘Gekke Hendrik’ kende bijna iedereen in het buitengebied van Putten. Als een marskramer trok hij langs de deuren met zijn kist met garen en band, sigaretten en tabak. In een pension van ‘tante Annie’ Grotenhuis aan de Garderenseweg overnachtte hij. Door velen in Putten werd hij als een dorpsgek behandeld, maar niet door Wijmpje Koopman. Hij kreeg altijd koffie aangeboden en kreeg vaak een snee brood mee voor op de vuist. Als mantelzorger hielp ze jarenlang haar schoonouders, toen die hulpbehoevend waren. Bijna dagelijks bezocht zij hen en verzorgde hen liefdevol, zodat ze thuis konden blijven wonen tot aan hun dood. Een andere buurtbewoonster, Lijsje Kous - van Heuvelen, was terminaal ziek. Ze kenden elkaar goed, omdat ze deel uitmaakten van een ‘gezelschap’. Dat waren vrome en bevindelijke mensen die elkaar op een doordeweekse avond opzochten en diepgaande gesprekken voerden over het geloof. Dagelijks bezocht Wijmpje Koopman haar vriendin Lijsje Kous - van Heuvelen om haar te verplegen, tot op de dag dat zij stierf. Voor de familie Kous was ze een ware steun en toeverlaat. Een dag voor de begrafenis van mevrouw Kous, op 26 november, werd Wijmpje Koopman getroffen door een beroerte en overleed zij ook. In de Hervormde Kerkbode van 30 november 1957 stond een in memoriam van ds. J. van Sliedregt:
‘Zaterdag stonden we met de bedroefde man en kinderen en met vele familieleden, vrienden en bekenden geschaard rond de groeve van Wijmpje Koopman, die op 62-jarige leeftijd zo plotseling van de zijde van haar man en kinderen is weggenomen. Deze hooggeachte en geliefde zuster in de Heere laat na haar verscheiden, allereerst in haar gezin, maar dan ook in de gehele buurt wel een grote leegte achter. Zij was ‘een moeder in Israël’, een voorbidster in het midden der gehele gemeente. Hoe lag haar hart verbonden aan de bediening des Woords, der gebeden en der Sacramenten. Hoe droeg zij die steeds weer mee voor de troon der genade. Met weemoed denken we aan die lege plaats thans, ook in de kerk op zondag. Haar is een beter lot bereid, doch wij missen haar node. Wonderlijk was het ons te moede, toen we zaterdag weer aan de groeve stonden als afgelopen dinsdag. Beide zusters der gemeente, die voor haar sterven nog zo bij elkander waren, terwijl de één de lafenis toediende, werden door de dood niet gescheiden en rusten beiden zelfs in hetzelfde graf.’
Beiden werden ze begraven in een algemeen graf op de Nieuwe Algemene Begraafplaats aan de Engweg, die korte tijd daarvoor aangelegd was. Het begraven in een algemeen graf gebeurde toen vaker dan tegenwoordig, met name als men geen eigen graf had.
Conclusie:
Wijmpje Koopman - Evers was een heel gewone Puttense vrouw. Wat haar groot maakte was haar zelfopoffering voor haar gezin, familieleden en buurtbewoners. Een mantelzorgster, lang voordat iemand daarvan gehoord had. Ze stelde zich dienstbaar op en daarom werd ze door velen in ons dorp hooggeacht.
Bronnen:
J.W. Keemink, Putten in de (goede) oude tijd, Putten, 1980
K. Friso, Gaandeweg, Straatnamen in Putten, Barneveld, 2006
Redactie G. H. Kruijmer, Uit de geschiedenis van hervormd Putten, Zoetermeer, 2006
Heintje Grift - Koopman, het verhaal van Putten, 2019
Informatiemap van de familie Koopman, Putten, 2019
Gesprek met Evert Kous, Putten, 11 september 2020
Evert de Graaf, Putten (2020)