Maartje Schipper-Elbertsen (1937) woonde met haar ouders en broer in een boerderij aan de Meskampersteeg in Putten. Ze vertelt over het dagelijks leven vlak na de oorlog.
Het verhaal van Maartje Schipper Elbertsen. Deel III, het leven na de oorlog
Maartje Schipper-Elbertsen (1937) woonde met haar ouders en broer in een boerderij aan de Meskampersteeg in Putten. Ze vertelt over het dagelijks leven vlak na de oorlog.
"Mijn vader had drie zwarte pakken. Eén gewoon zwart pak, één belijdenispak en één trouwpak. In de oorlog had mijn moeder van één pak de broekspijpen afgehaald en daar een rokje van gemaakt tot halverwege mijn benen. Daar kon ik niet in lopen, maar het moest wel. Anders had ik niets. Na de oorlog zei mijn vader: ‘Ik ga eerst een lap stof kopen voor Maartje voor een jurkje.’ Ik zie het nog voor me: heel mooi lichtblauw met allemaal kleine bloempjes. Honderdvijftig gulden gaf hij ervoor. Later kreeg je het tientje van Lieftinck. Toen moesten alle bankbiljetten ingeleverd worden en ingeruild voor nieuwe, zodat al het geld weer evenveel waard werd. Dat mijn vader die lap stof kocht moet voor die tijd geweest zijn, want anders had hij nooit die honderdvijftig gulden kunnen hebben.
Na de oorlog gingen we weer naar school. Mijn vader hielp de school schoon te maken. De ramen waren eruit. Daar timmerden ze raampjes van mica in. De boekjes en de potloden waren er nog. We kregen van de overheid allemaal mooie, nieuwe, gele klompjes met plaatjes erop. Laarzen en schoenen waren op een gegeven moment tijdens de oorlog niet meer te koop.
Ik ben met mijn vader en mijn broer bij de bevrijdingsfeesten geweest. Dat was ergens in de zomer van 1945. We keken naar de optocht. Ik had nooit zoiets gezien. Er stond een man op die wagen, helemaal uitgekleed. Er stond een groot rond bord bij: de rest is bij de boeren. En dan hadden ze er bij één wagen een pop van een mof opgehangen en daar sloegen ze met een mattenklapper op.
Mijn man heb ik in 1954 leren kennen met schaatsenrijden bij Oldenaller. Ik was iemand die heel erg graag schaatste. Toen kon je nog rondrijden met z‘n tweeën. Als meisje zijnde ging je in een rij staan en de jongens stonden daar tegenover. Dan wachtte je af. Op een gegeven moment vroegen ze dan of je een rondje wilde rijden. Dan kon je de hele Oldenallergracht rond.
Mijn vader wilde nooit dat zijn dochter boerenmeid werd. Hij zei: ‘Die moeten elke avond eerst nog afwassen, aardappels schillen, kleine kinderen naar bed brengen en koffie zetten.’ Zomers kregen de knechten te eten en dan gingen ze naar de keet om te slapen. Maar die meiden moesten eerst nog afwassen, bussen schuren en dan nog op het land de rogge of haver opbinden. Na de lagere school ben ik in Nijkerk naar de Christelijke Landbouwhuishoudschool van de CBTB gegaan; een heel goede huishoudschool. Maar die directrice zei: ‘Je moet hier af gaan, je hoort hier niet.’ Maar ik bleef er toch, want anders moest ik na de ULO naar school in Zetten en ik kon niet van huis. Op de huishoudschool heb ik heel veel geleerd in de vier jaar dat ik erheen ben gegaan.
Ik hield erg van handwerken. Toen ik een jaar of 19 was ging ik werken als naaister op Landgoed de Salentein, bij Jonkheer Willem en de freule. Ik kreeg vijf gulden op een dag: een heel goed loon. Ik naaide vooral kinderjurkjes. Jonkheer Willem ging zelf van tijd tot tijd naar Amerika of Canada en hij had allemaal mooie overhemden nodig. De freule liet ook nog wel eens een jurk knippen in Amsterdam en dan moest ik de jurk in elkaar naaien. Ik heb er veel geleerd en heel andere dingen dan thuis gezien. Tussen de middag kreeg ik warm eten en om vijf uur ging ik naar huis. Uiteindelijk ben ik de boekhouding gaan doen voor het bedrijf van mijn man. Dat lag mij eigenlijk veel beter."
Interview en verhaal door Else Gootjes
©2018 - Verhaal van Putten is een initiatief van de gemeente Putten
Disclaimer | Privacyverklaring
Ontwerp: INZPIRE Communicatie | Webdevelopment: Haagen Internet